DKB

Op deze pagina plaats ik alle informatie betreffende diversiteit en kritisch burgerschap. Om het overzicht te behouden zal ik de teksten met koppen aangeven.

Waarom DKB?

Ik heb voor gekozen om in mijn vierde schooljaar het uitstroomprofiel diversiteit en kritisch burgerschap te volgen. Mijn keuze is ontstaan door mijn gebrek aan kennis betreffende dit onderwerp. In mijn studie en stage is onderzoekend leren een aanwezig onderwerp geweest, waar ik veel mee heb mogen werken. De diversiteit en kritisch burgerschap was in deze periode niet in zicht. Juist mijn gebrek aan kennis heeft mij deze keuze doen maken, omdat ik als leerkracht zo veelzijdig mogelijk wil zijn. Ik ben als LIO studente aangenomen op OBS De Meerpaal in Anna Paulowna. Mijn unit 3/4 bestaat uit 21 kinderen. Unit 3 bestaat uit 7 kinderen en unit 4 bestaat uit 14 kinderen. Ik vind het spannend om met diversiteit en kritisch burgerschap aan de slag te gaan en hoop dat ik een mooie onderzoeksvraag kan vormen.

Kennis delen

Binnen mijn stageschool werken ze nauw samen met de iPabo betreffende exploreon. Graag wil ik met mijn team de kennis delen die ik vanuit de iPabo hierover heb meegekregen. Ook wil ik het onderwerp filosoferen aansnijden.

Filosoferen met kinderen

Bij filosoferen gaat het er om dat kinderen zich verwonderen en nadenken over verschillende onderwerpen. De kinderen leren hun eigen mening te verwoorden en onderbouwen. Op deze manier leren zij ook dat mensen van mening kunnen verschillen en dat dit niet erg hoeft te zijn.   Door met kinderen te filosoferen vormen ze onderling een mate van tolerantie (Wassenberg, 2017).  Als je met kinderen filosofeert krijg je een beeld van hun denken, omdat ze eigen ervaringen gebruiken om hun mening te vormen. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat filosoferen helpt bij het vergaren van inzicht in rekenen en taal, omdat kinderen oefenen met redeneren en hun eigen denkvaardigheden. (Poppelmonde & Wyffels, 2008).

Als je een filosofisch gesprek houd met kinderen moet je er goed op letten dat je het gesprek niet stuurt. De kinderen voeren het gesprek. De leerkracht stelt vragen om dieper op meningen in te gaan. Belangrijk in deze gesprekken zijn de soort vragen die gesteld worden. Dit zijn de denkvragen: analytische, synthetische en evaluatie vragen  (Poppelmonde & Wyffels, 2008).

Eigen opvattingen

Het filosoferen met kinderen is iets wat ik voor deze minor nog nooit had gedaan, maar waar ik de waarde van ben gaan inzien. Tijdens de gesprekken die ik met de kinderen heb gevoerd heb ik gezien hoe kortzichtig ze eigenlijk konden zijn, maar hoe meer je met ze praat en redeneert, hoe meer je te weten kunt komen. Ook heb ik de kinderen meningen van anderen zien accepteren, hun eigen mening zien aanpassen en gezien dat ze elkaar leerde begrijpen.

Kennis en ik

Voor ik dit uitstroomprofiel koos, had ik nog geen kennis over de inhoud van het profiel. Binnen de lessen hebben we theorie besproken van Gert Biesta, die beweert dat onderwijs drie conceptuele kennisaspecten kent; kwalificatie, socialisatie en subjectivering.

Kwalificatie houdt in, het overdragen van benodigde kennis voor een beroep of kennis in het algemeen. Hierover ben ik het zeker eens met Biesta. Het overdragen van kennis is een van de belangrijkste aspecten binnen een school. Het merendeel van de tijd is een docent hier in de klas mee bezig.

Met de socialisatie wordt het sociaal gedrag bedoeld. Kinderen kennis over cultuur en gebruiken bijbrengen die ze in de gemeenschap nodig hebben.

Als laatst heb je nog de subjectivering, ook wel persoonsvorming genoemd.

“Naast kwalificatie en socialisatie werkt onderwijs ook altijd in op de persoon, dat wil zeggen, op menselijke individualiteit en subjectiviteit – een dimensie die ik in mijn werk aanduid als persoonsvorming of subjectivering.” (Biesta, 2012)

Ik snap niet helemaal wat Biesta hiermee bedoeld, maar zelf interpreteer ik hieruit dat het onderwijs in zijn algemeen ook invloed heeft op een kind en wie het wordt als persoon. In mijn eigen klas zit sinds kort ook een jongen die op zijn vorige school ‘onhandelbaar’ was, maar bij ons is het een lieve, vrolijke en behulpzame jongen. De school zelf en de manier van onderwijzen heeft hier naar mijn idee veel invloed op.

Ik heb mij verder verdiept in de echte bedoeling van Biesta betreffende subjectivering. Ik ben meerdere theoriestukken van hem gaan lezen en heb mijn antwoord gevonden. Volgens Biesta is liggen socialisatie en persoonsvorming (subjectivicatie) dicht bij elkaar, maar ligt het verschil in de interpretatie van persoonsvorming. Zo maakt Biesta onderscheid tussen persoonsvorming en persoonlijkheidsvorming. Iemands persoonlijkheid kun je vormen en meten, maar persoonsvorming (subjectivicatie) kan niet worden gestuurd. Dit is iets wat een persoon zelfstandig ontwikkelt.

Mijn eigen interpretatie van Biesta’s bedoelingen week dus af van zijn werkelijke bedoeling. Ik ben blij dat ik mij hier verder in heb verdiept, want ik heb nu een veel duidelijker beeld van zijn visie. Dit is ook in de praktijk het geval. Wanneer een kind je niet begrijpt kunnen andere inzichten ontstaan die niet bedoeld waren.

Alle theorie die ik lees neem ik zeker mee in mijn praktijk, ook dingen waar ik het zeker niet mee eens ben. Zoals bij Biesta zijn er zeker delen die invloed hebben op mij en die ik zelf in de klas ook terug die, zoals het belang van de subjectivicatie binnen schoolonderwijs. Echter of alle drie de benoemde aspecten van Biesta ook echt de belangrijkste zijn voor goed onderwijs? In mijn beleving zijn er veel meer factoren die meespelen in dit geheel en zijn de aspecten van Biesta slechts koppen, waar veel meer belangrijke aspecten van onderwijs onder vallen.

Wanneer ik in mijn stage tegen problemen aanloop bespreek ik deze eerst met mijn mentor. Vaak heeft zij al veel ideeën vanuit theorie in haar hoofd zitten en verdiep ik mijzelf in die theorie. Zoals voor de eerder genoemde nieuwe jongen. Ik was bang voor hoe hij in de klas zou liggen en hoe ik met hem om moest gaan. Ik heb mijn mentor om advies gevraagd en mijzelf toen verdiept in de theorie over gedragsproblemen en autisme. Veel van de dingen die ik hier heb gelezen zijn van toepassing en technieken helpen zeker, maar niet alles. Naar mijn beleving komt dit, doordat geen enkel kind hetzelfde is. Voor iedereen zijn andere visies/manieren van toepassing. Het is dan aan (in dit geval) de leerkracht om te bepalen wat het beste werkt.

Multiperspectiviteit:

Vragen stellen

Betreffende het vragen stellen wil ik mijzelf filmen/opnemen tijdens een gesprek of instructie. Hierbij wil ik specifiek gaan kijken naar de vragen die ik de kinderen stel. Deze zal ik evalueren. Hieruit maak ik een plan betreffende wat ik wil verbeteren, waarna ik het plan uitvoer en de resultaten zal evalueren. Helaas mag ik de opnames niet in mijn verslag toevoegen, omdat ik deze privé moet houden.

Kunst

Gedurende de voorbereidingen voor Sint-Maarten merkte ik dat de kinderen het alleen maar hadden over snoep. Ik heb de kinderen gevraagd of ze wisten waar het bij Sint-Maarten over ging, maar dit wisten ze niet.

Ik heb vervolgens het verhaal over Sint-Maarten aan de kinderen voorgelegd en deze met ze besproken. Ik wilde hierbij weten of de kinderen uit het verhaal konden halen waar Sint-Maarten nou echt om draait. Hier kwamen verschillende antwoorden uit: ‘Om een ridder die met arme mensen deelt.’ ‘Het gaat over afstaan van dingen aan mensen die dat niet hebben, maar wel als je er genoeg van hebt.’ Ook kreeg ik de vraag waar het snoep in het verhaal voorkwam. Hier kon ik erg mooi op inspelen. Ik heb de vraag teruggelegd bij de kinderen. Hoe zit dat dan met het snoep, waarom krijgen we dat dan? De kinderen zeiden; ‘Omdat je liedjes voor mensen zing.”Omdat mensen dat leuk vinden.”Je krijgt snoep, omdat je zoals de arme man niks hebt aan een stukje cape.’ Hierop reageerde een ander kind; ‘Maar je doet er ook iets voor terug. Je zingt voor mensen en daarvoor krijg je snoepjes. Je deelt iets met elkaar.’ Hier waren de kinderen het wel mee eens. Ik was blij dat de kinderen door samen te praten toch tot de echte betekenis van Sint-Maarten konden komen.

Ook heb ik met de kinderen gekeken naar een plaatje van Sint-Maarten en de arme man.

sint-maarten-kunst-ft

Bij dit plaatje heb ik de kinderen gevraagd wat ze precies zagen. Ze zagen een paard, Sint-Maarten, de oude man en de cape. Ook het zwaard viel op en ‘de zon’ achter het hoofd van Sint-Maarten. Vervolgens heb ik de kinderen gevraagd wat ze op dit moment zouden denken en voelen en waarom? ‘Hij heeft medelijden met de oude man en denkt goh ik zal deze man helpen.”Hij denk dat hij wel een stukje van zijn cape kan missen, omdat hij de man zo zielig vind.’ Ik hoorde de kinderen echter niets zeggen over wat de oude man zou denken/voelen. Ik heb de kinderen meteen gevraagd waarom ze niets over de oude man zeiden. Dit wisten ze eigenlijk niet zo goed. Een van de kinderen zei; ‘Omdat het verhaal om Sint-Maarten gaat en niet over de oude man.’ Veel kinderen waren het hier echter niet mee eens en ik wilde graag weten waarom niet. ‘Het verhaal gaat ook om de oude man, want Sint-Maarten helpt hem. Als de oude man er niet was geweest had Sint-Maarten ook niet beroemd geworden.’ Een ander kind reageerde; ‘Iedereen in het verhaal doet ertoe, want ze hebben allemaal een rol in het verhaal. Iedereen doet er aan mee en als eentje er uit wordt gehaald is het verhaal meteen anders.’ Dit vond ik een hele mooie reactie. Vooral het stukje: “iedereen doet er toe” gezien dit ook het moraal van het hele verhaal is. De kinderen bedachten vervolgens zelf om het verhaal opnieuw te schrijven, maar om er een persoon uit te laten om te zien hoeveel het dan veranderd, maar dit bleek uiteindelijk voor de groep (3/4) nog iets te lastig. Het idee was echter wel heel leuk!

Kosmopolitisme

Kosmopolitisme is een begrip waar ik nog nooit van had gehoord en een die ik soms nog steeds niet helemaal begrijp. Het allereerste wat ik dus heb gedaan is het begrip opzoeken. Dit is wat ik vond; “Van kosmopolitisme is sprake als iemand een gevoel van verbondenheid met de mensheid in het algemeen ervaart, dat sterker is dan enig gevoel voor nationale of regionale identiteit. Een dergelijke verbondenheid wordt ook wel aangemerkt als wereldburgerschap. Kosmopolitisme gaat ervan uit dat culturen aan verandering onderhevig zijn en elkaar beïnvloeden.” Simpel gezegd houdt het in dat mensen verder kunnen kijken dan hun eigen standpunt (Schrijvers, E. & Kremer, M. 2012).

Als leerkracht wil je graag dat je kinderen zich kunnen verplaatsen in anderen en dat ze kijken vanuit een ander perspectief om zo een goede burger te worden. Maar wat is nu precies de invloed van een leerkracht op dit proces? Kunnen leerkrachten kinderen wel stimuleren om anders te kijken of komt dit vanuit de kinderen zelf?

Ik leg een aantal kinderen foto’s voor van vluchtelingen. Ik heb een aantal vluchtelingen in mijn klas. Om deze reden kies ik ook voor deze foto’s, zodat de kinderen ook kunnen proberen om zich in hun eigen klasgenoten te verplaatsen.

Verslaglegging

Ik heb de activiteit uitgevoerd met 6 kinderen. 3 uit unit 3 en 3 kinderen uit unit 4. Ik heb kinderen willekeurig uitgekozen om echt goed te kunnen zien wat voor invloed de leerkracht heeft op het denken van kinderen.

Ik begon met een klein gesprekje over vrij zijn. Ik wilde weten wanneer de kinderen zich echt vrij voelde. Hierop kreeg ik antwoorden die ik eigenlijk al had verwacht; “Op vakantie”, “Als ik kan buitenspelen”, “Als ik bovenin de boom klim en alles kan zien”. Ook wilde ik graag weten of de kinderen zich in de klas vrij voelde, aangezien ze zelf bepalen wanneer ze wat leren. Gelukkig kreeg ik hele positieve antwoorden en ook hele grappige. De kinderen spraken met elkaar over of de pauze nu vrij was of het werk zelf, omdat ze zelf veel dingen mogen bepalen. De uiteindelijke conclusie was gewoon ja. De kinderen vonden dat ze konden zijn wie ze wilde zijn en vonden het prettig om zelf te mogen plannen. Ik vervolgde ons gesprek door te vragen wanneer de kinderen zich niet vrij voelden. Hier kwamen een aantal leuke antwoorden uit; “Als ik straf heb en op mijn kamer moet blijven”, “Als ik mee moet naar oma of een verjaardag” en “Toen ik een keer vast zat met mijn hoofd in de trap”.  Van hieruit ging ik verder naar het bedoelde gesprek en vroeg of er ook andere mensen op de wereld waren die zich niet vrij voelde. Meteen kwamen de kinderen op mensen in de gevangenis, maar concludeerde hierbij ook meteen dat deze mensen het wel hadden verdiend aangezien zij vaak iets verkeerd hadden gedaan. Na dit antwoord toonde ik deze foto:

Afbeeldingsresultaat voor vluchtelingenhulp

Ik heb eerst aan de kinderen gevraagd wat ze zagen. “Een vrouw met kind en nog meer mensen die uit de trein stappen.””Mensen die tasjes uitdelen met kapjes op.” Ik vroeg aan de kinderen waarom ze deze kapjes op zouden hebben en zij kwamen met interessante antwoorden; “Misschien zijn die mensen ziek of vinden ze die mensen vies.” Door deze antwoorden raakte de kinderen met elkaar in gesprek, want die mensen waren er juist om te helpen. Dus kun je niet boos worden omdat ze een kapje dragen. Ik vroeg de kinderen waarom deze mensen hier zouden zijn. Meteen kwamen zij met het antwoord; “Als vluchteling.” Waarom zouden ze anders tasjes met spullen krijgen en dragen mensen kapjes bij ze in de buurt. Hierop ging ik verder door te vragen hoe de mensen uit de trein zich zouden voelen. Door deze vraag raakte de kinderen in gesprek, want het zou vast wel vervelend zijn als mensen kapjes op hun mond dragen, omdat ze bij jou in de buurt komen. Aan de andere kant zouden ze blij kunnen zijn, omdat ze nu veilig zijn en hulp krijgen. Dit draaiden ze ook weer om naar het feit dat ze hun eigen thuis, hun eigen land, moesten verlaten, aangezien dit niet meer veilig was. Het kleine meisje zou echter in de ogen van de kinderen niet echt begrijpen wat er aan de hand is. Ook legde de kinderen de connectie naar hun eigen klasgenoten, die net als deze mensen zijn gevlucht uit hun eigen land. In de klas zijn hier meerdere gesprekken over gevoerd. De kinderen wisten nog de verhalen die door hun klasgenoten werden verteld. Hoe ze zich voelden en hoe de kinderen zich zelf voelden door de verhalen. Ik had hierna nog 1 foto voor de kinderen:

Afbeeldingsresultaat voor vluchtelingen

Ik heb voor deze foto gekozen omdat het duidelijk 2 standpunten laat zien. De vluchtelingen en de soldaat. Weer heb ik als eerst aan de kinderen gevraagd wat ze zagen. “vluchtelingen”, “een soldaat”, “een boot en de zee”. De kinderen kwamen zelf met de vragen over hoe de mensen zich zouden voelen. Bij de soldaat verwachtte de kinderen dat hij zich goed zou voelen, omdat hij de mensen in veiligheid bracht, maar ook een beetje bang omdat hij daar alleen (als enige soldaat) stond op zee. De vluchtelingen waren volgens de kinderen ook bang, omdat ze niet wisten of ze het zouden halen of mochten blijven. Dit wisten de kinderen van de nieuwsberichten en hun klasgenoten.  Als laatste vraag vroeg ik de kinderen wie deze foto gemaakt zou hebben en wat zijn doel geweest zou zijn. De kinderen hadden hier veel ideeën over. Een vluchteling zou het niet zijn, want die hebben natuurlijk geen telefoon. Het kon een andere soldaat zijn, die je op de foto zelf niet ziet, of een journalist die graag een verhaal wilde schrijven. Over zijn doel waren de kinderen niet zeker. Het kon voor een goed verhaal zijn, of om de soldaat ‘groots’ te maken of juist zwart, aangezien hij ‘boven’ de rest stond. Een definitief antwoord konden ze niet vormen.

Oordeelsvorming:

contra-intuïtieve houding

Intuïtie houdt in: je eigen ingeving. Je intuïtie komt voort uit eerdere ervaringen. Intuïtie gebruik je wanneer je in een situatie terecht komt waar gehandeld moet worden. Je handelt in dat geval dan naar aanleiding van de eerdere ervaringen (de Grijs, 2015).

Een persoon kan niet altijd handelen vanuit intuïtie. Een leerkracht kan bijvoorbeeld niet in discussie gaan met een ouder die ergens op een andere manier tegen aankijkt. De leerkracht in dit geval, moet vanuit andere perspectieven kunnen kijken om de relatie te behouden. Kortom moet je kunnen ‘omdenken’. Dit wordt ook wel de contra-intuïtieve houding genoemd, omdat je tegenovergesteld (contra) denkt van je normale intuïtie. Door deze contra-intuïtieve houding aan te nemen leer je jezelf ontwikkelen. Je leert je in een ander te verplaatsen en vanuit andere perspectieven te kijken.

Het kijken vanuit andere perspectieven gaat niet vanzelf. Het is iets wat zich moet ontwikkelen, een instelling die je aanneemt. Zodra je deze instelling ingenomen hebt kun je spreken van morele flexibiliteit, oftewel open minedness (Hüseyin S. 2015).

Inclusief taalgebruik

Inclusief taalgebruik houdt in dat je in je spreken mensen groepeert en als allemaal hetzelfde bestempelt. Zo zijn bijvoorbeeld alle Marokkanen een dief. In mijn thuissituatie en op school ben ik goed gaan letten op mijn eigen taalgebruik en op dat van de mensen om mij heen.

Thuissituatie

Binnen mijn familie en vriendengroep wordt veel gebruik gemaakt van inclusief taalgebruik. Zo vind mijn vader dat “zwarte mensen stelen”. Door zich op deze wijze te verwoorden maakt hij gebruik van inclusief taalgebruik. Mijn broer zegt vaak als hij op televisie een homo ziet; ‘gadverdamme een homo!’. Wanneer ik hem dan vraag waarom homo’s ‘vies’ zijn zegt hij alleen; “ja gewoon”. In mijn ogen is dit geen goede redenatie waarom je iets vind. Zelf maak ik onbewust ook gebruik van inclusief taalgebruik. Veel van de woorden die ik gebruik zijn onbewust geladen met een (negatieve) betekenis, zoals niet van hier of  hij is ‘anders’. Ik ben hier steeds meer op gaan letten en hoewel ik soms nog onbewust inclusief taalgebruik gebruik, is het al een stuk minder geworden. Mijn familie daarentegen wordt alleen maar boos, wanneer ik er iets van zeg.

In de klas

In de klas wordt er weinig gebruik gemaakt van inclusief taalgebruik. Dit komt grotendeels doordat de klas beschikt over kinderen van verschillende afkomst. Zo komen er een paar kinderen uit Syrië, Egypte, Iran en natuurlijk Nederland. De kinderen wordt geleerd dat iedereen hetzelfde is, ook al kom je ergens anders vandaan. De kinderen spreken elkaar positief aan en benoemen alleen fouten in gedrag. Wel vinden sommige kinderen het lastig dat iemand het homohuwelijk accepteert, terwijl dat in hun geloof niet mag. In het begin van het schooljaar wilde deze kinderen dan ook niet met hem spelen, maar door veel gesprekken te voeren en vanuit verschillende standpunten te laten kijken is dit geen probleem meer.

Wel maken de kinderen nog onderscheid tussen wat voor jongens is en wat voor meisjes, zoals kleuren. Roze is voor meisjes, maar blauw wordt niet perse gezien als ‘voor jongens’. Ik moet ook heel eerlijk zeggen dat vooral de jongens dit doen.

Visie & samenwerken/oordeelsvorming

Visie spelend leren (Hilde Kuut)

Binnen het uitstroomprofiel spelend leren vind ik het erg belangrijk om te kijken naar de kinderen en het spel. Ook het contact met collega’s en ouders spelen voor mij een belangrijke rol.

Je begint het schooljaar met veel observeren van de kinderen en het spel. Hierdoor moet je kritisch kijken naar je eigen leerkrachtgedrag en klassenmanagement. Ik stelde mezelf kritische vragen over hoe ik spel kon verbeteren, of alle hoeken uitdagend en logisch zijn ingericht, of het thema in de klas genoeg betrokkenheid creëert en of ik door beter te kijken naar het ontwikkeling volgsysteem (OVM) de gestelde doelen kan behalen.

Spel is voor kinderen een manier op de wereld te leren kennen. Ze handelen, voelen en gaan ervaren. Door middel van het spel worden ook de sociale ontwikkeling, emotionele ontwikkeling, intellectuele ontwikkeling maar ook de motorische ontwikkeling gestimuleerd. Hiervoor is materiaal ook erg belangrijk. Kinderen leren het gebruiken bij hun rollenspel en dan gaan kinderen pas echt een rol aannemen. Wat ik ook leuk vind om te zien is het verschil in leeftijd en fases. Ondanks die verschillende fases kunnen kinderen toch samen spelen en leren van elkaar. Tijdens het spel van kinderen vind ik het belangrijk dat de leerkracht dit stimuleert.  Zorg er bijvoorbeeld voor dat kinderen die moeite hebben met spelen gekoppeld worden aan een ander spelend kind. Biedt uitdagend materiaal aan, maar zorg dat er niet teveel materiaal is. Wat ik vooral binnen mijn stage nu geleerd heb is de hoeken te stimuleren door het te koppelen aan het thema. Hierdoor zitten de kinderen vol ideeën en zijn ze erg betrokken binnen het spel.

Binnen mijn ideale school heb ik ook veel contact met collega’s. Je kunt gebruik maken van elkaars expertise en hierdoor elkaar helpen door je sterke punten te gebruiken, een duidelijke taakverdeling te maken zodat niet iedereen dubbel werk doet, elkaar motiveren en alert houden, en een gezellige werksfeer creëren.  Dit alles zorgt naar mijn idee voor een goede werkhouding.

Ook is in mijn ideale school veel contact met ouders. Ze komen ook regelmatig kijken in de klas zodat ze een beter beeld krijgen wat hun kind doet en leert op school. Hierdoor denk ik dat ouders een mindere kritische blik hebben op de leerkracht, omdat ze weten wat de leerkracht uit hun kind probeert te halen. Maar ook voor en na school is er contact als er iets opvallends is gebeurt en er zijn regelmatig oudergesprekken. In de bovenbouw zou mijn voorkeur ook uitgaan naar kind-oudergesprekken zodat het kind ook kan aangeven wat het graag wil leren.

Visie onderzoekend leren (Gisella Prosee)

In het kader van onderzoekend leren vind ik het belangrijk dat de onderzoeksvragen, en daarmee de interesse van leerlingen aan bod komen. Dit vraagt van de leerkracht om de leerlingen veel vertrouwen te geven en dat je de methode los durft te laten. Tevens vraagt dit om een goede begeleiding en een onderzoekende houding van de leerkracht zelf. Ik vind het wel belangrijk dat de leerlijn gevolgd wordt.

Ik vind ook dat je kinderen moet prikkelen door interessante vragen te stellen die de kinderen tot denken zet. Verder ben ik van mening dat de leerlingen verantwoordelijkheden moeten krijgen en nemen, maar ook initiatief leren te nemen. Een duidelijke taakverdeling binnen het onderzoekend leren is voor mij van belang.

Tevens vind ik het belangrijk dat leerlingen met materiaal kunnen aanrommelen en kunnen uitproberen. Daarbij vind ik het belangrijk om met de leerlingen een hypothese op te stellen (wat zou er gebeuren als? Wat denk jij dat het antwoord zou zijn?) Het gebruik van ICT is voor mij ook een belangrijke voorwaarde binnen het onderzoekend leren.

Tijdens het presenteren vind ik het belangrijk dat de leerlingen vrijheid krijgen en dat je als leerkracht rekening moet houden met de meervoudige intelligentie. Kinderen mogen presenteren op hun manier door middel van bijvoorbeeld een tekening, filmpje, presentatie, verslag of toneelstuk.

Visie diversiteit en kritisch burgerschap

Binnen het uitstroomprofiel diversiteit en kritisch burgerschap vind ik het erg belangrijk dat er op mijn ideale school aandacht wordt besteed aan niet alleen de kennis die we kinderen meegeven, maar ook aan de persoonlijkheidsvorming van een kind. Voor mij is het niet alleen belangrijk dat kinderen feiten leren, netjes leren schrijven of een som kunnen uitrekenen. Ik wil ook dat kinderen leren hoe ze met elkaar om moeten gaan, hoe ze zelfstandig zijn en toch ook op tijd om hulp kunnen vragen. Kinderen moeten kritisch kunnen kijken naar eigen werk en handelen, maar ook naar dat van anderen. Het aannemen van verschillende standpunten is hierbij erg belangrijk.

Goed contact met je team is voor mij in een ideale schoolsituatie ook erg belangrijk. Natuurlijk moet er gewerkt worden, maar er moet ook ruimte zijn voor een grapje en gesprekken die over andere dingen gaan dan alleen wat binnen de schoolmuren voorkomt.

Niet alleen contact met je team is belangrijk, maar ook met de ouders van je leerlingen. Zij zijn tenslotte een grote factor die bijdraagt aan de persoonlijkheidsvorming van een kind.  Samen moet je op een lijn liggen om zo het kind voldoende te kunnen leren zonder het te verwarren. Wanneer leerkracht en ouder beiden iets anders bijbrengen komt er een moment waarop dit zal botsen. Bijvoorbeeld wanneer ouders aanleren dat als iemand je slaat, je gewoon terug mag slaan. Dit is een veelvoorkomend probleem, want wat de leerkracht de kinderen probeert te leren is dat geweld nooit een oplossing is en wanneer je terugslaat jij zelf ook fout bent.

Conclusie en eigen deelname

Samen met studenten uit de andere profielen hebben wij gekeken naar onze visie van de ideale school. Wij hebben allen onze eigen visie geschreven om zo echt onze eigen visie neer te zetten. Wanneer je dit in een gesprek doet zie je al gauw dat mensen elkaars mening overnemen, omdat ze het daar ook wel mee eens zijn. Dan komt echter niet naar voren wat de visie is van diegene. Wat zijn de belangrijkste aspecten voor jezelf en waarom zijn deze belangrijk. Om deze reden hebben wij het eerst zelf op papier gezet en daarna besproken met elkaar.

Wat mij opvalt is dat we allen onze visie hebben geschreven binnen ons eigen profiel. Toch zie ik overeenkomsten, vooral met de visie van spelend leren. Ook zij hecht veel waarde aan contact met het team en de ouders. Hierin lagen wij op een lijn. In de gesprekken kwam dit ook naar voren bij de visie van onderzoekend leren, maar dit waren niet de dingen waar zij als eerste aan dacht. Dit is natuurlijk erg interessant en misschien ook wel een gedeeltelijke reden waarom wij juist voor ons profiel hebben gekozen, omdat dit goed past binnen onze visie.

De visie van onderzoekend heeft mij echter wel aan het denken gezet. In haar visie sprak ze over het belang van vragen stellen, werken vanuit interesse en gebruik maken van materialen. Dit zijn zeker dingen die ik zelf ook erg belangrijk vind, maar niet in mijn visie heb beschreven. Ik ben bij mijzelf gaan nadenken waarom en denk dat ik het antwoord heb kunnen achterhalen. Binnen de stageschool waar ik nu werk wordt samengewerkt met Nemo en exploreon. Kortom veel materialen en manieren van vraagstelling! Ik denk dat het voor mij al normaal is geworden om deze dingen in de klas in te zetten, maar dat is het niet. Op veel scholen gebeurt dit niet/niet voldoende (naar mijn idee). Ik vond het wel mooi om door met elkaar in gesprek te gaan nieuwe inzichten te ontdekken, maar ook te zien wat je nu eigenlijk als vanzelfsprekend beschouwd.

Bronnen:

Biesta, G. (2012). Goed onderwijs en de cultuur van het meten. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.

Biesta, G. (2014). Wat is goed onderwijs? Over kwalificatie, socialisatie en subjectivering. http://nivoz.nl/artikelen/wat-is-goed-onderwijs-over-kwalificatie-socialisatie-en-subjectivering/

Biesta, G. (sd). Persoonsvorming in het onderwijs: Kan dat eigenlijk wel en moet het eigenlijk wel? Brunel University London & Universiteit voor Humanistiek.

Biesta, G. (sd). persoonsvorming in het onderwijs: Socialisatie of subjectificatie? Opgeroepen op november 26, 2017, van SLO: http://curriculumvandetoekomst.slo.nl

Hüseyin S. (2015). Cultureel sensitief leraarschap. Amsterdam: Vuuitgeverij.

Poppelmonde, W., & Wyffels, D. (2008). Klassevol filosoferen handboek voor leerkachten. Mechelen: Plantyn.

Schrijvers, E., & Kremer, M. (2012, januari 17). Kosmopolitisme is onvermijdelijk. Opgehaald van http://www.dehelling.net/artikel/340.

Wassenberg, S. (2017). Kinderlogica filosoferen op een multiculturele school. Rotterdam: Lemniscaat.

de Grijs, F. (2015). Intuïtie. https://femkedegrijs.com/hsp-kennisbank/begrippenlijst/intuitie-en-hooggevoeligheid/

 

Maak een gratis website of blog op WordPress.com.

Omhoog ↑